Goederenrechtelijke werking van beschikkingshandelingen curator bij vernietiging van faillietverklaring
Hoge Raad, 11 november 2016, Rechtspraak Insolventierecht 2017/4
Hebben beschikkingshandelingen van de curator verricht na vernietiging van de faillietverklaring en voor het in kracht van gewijsde gaan daarvan goederenrechtelijke werking?
In deze uitspraak gaat het over de geldigheid van beschikkingshandelingen van de curator hangende cassatieberoep tegen de vernietiging van de faillietverklaring door het hof. Onder verwijzing naar oude rechtspraak (een arrest uit 1940) overweegt de Hoge Raad dat handelingen van de curator die zijn verricht na vernietiging van het vonnis tot faillietverklaring maar voor dat die uitspraak kracht van gewijsde krijgt, voor de schuldenaar geldig en verbindend blijven. De beschikkingshandeling van de curator is dus geldig.
Hoe zit het ook alweer?
De standaardregel is dat een vonnis pas werking heeft wanneer het kracht van gewijsde heeft gekregen. Het faillissementsvonnis wijkt van de hoofdregel af. Op grond van art. 4 lid 5 Fw heeft het faillissementsvonnis werking bij voorraad en op de minuut. De faillissementstoestand blijft ook bestaan na het instellen van een rechtsmiddel. Het duurt zelfs voort nadat het vonnis van faillietverklaring is vernietigd, zolang de vernietigingsuitspraak nog geen kracht van gewijsde heeft. Zodra de vernietigingsuitspraak echter kracht van gewijsde heeft, staat – met terugwerkende kracht – vast dat de schuldenaar nooit failliet is geweest. Omdat vanaf het moment van faillietverklaring tot het in kracht van gewijsde gaan van de vernietigingsuitspraak de curator het beheer over de failliete boedel heeft gevoerd, doet zich de vraag voor wat er met zijn handelingen gebeurt. Daarvoor treft art. 13 Fw een voorziening. De handelingen van de curator blijven voor de schuldenaar geldig en verbindend, wanneer zij zijn verricht voor of op de dag waarop aan het voorschrift tot aankondiging overeenkomstig art. 15 Fw is voldaan. In art. 15 Fw gaat het om de kennisgeving aan de curator en de griffier van de rechtbank die het faillissementsvonnis uitsprak, zodra de vernietigingsuitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen. Deze wettelijke voorziening brengt zowel voor de schuldenaar als de curator onzekerheid met zich mee.
Kan de curator zonder meer zijn bevoegdheden uitoefenen of moet hij in het belang van de schuldenaar zoveel mogelijk stilzitten?
Art. 13 lid 2 Fw geeft voor dit dilemma een aanwijzing. Tijdens de behandeling van een rechtsmiddel kan geen raadpleging over een akkoord plaatshebben of tot vereffening van de boedel buiten toestemming van de schuldenaar worden overgegaan. Dat is logisch, omdat een en ander op of na de verificatievergadering plaatsvindt. Voor die verificatievergadering wordt pas een datum bepaald nadat het vonnis van faillietverklaring in kracht van gewijsde is gegaan. Tot een verificatievergadering komt het echter zelden. De meeste vervreemdingen door de curator vinden voordien plaats krachtens art. 101 Fw. Voor die vervreemdingen heeft de curator op grond van art. 101 lid 2 jo. 176 lid 1 Fw de toestemming van de rechter-commissaris nodig. Het antwoord op de vraag of vervreemdingen ex art. 101 Fw in een geval als het onderhavige mogen plaatsvinden, geeft art. 13 Fw niet. De Hoge Raad wijdt er wel een overweging ten overvloede aan (ro. 3.4). Met verwijzing naar de parlementaire geschiedenis (heruitgave Van der Feltz I, 2016, p. 319-322) overweegt de raad dat de curator van zijn bevoegdheden terughoudend gebruik moet maken in de situatie waarin het vonnis tot faillietverklaring is vernietigd maar de vernietiging nog niet onherroepelijk is geworden. Uitoefening van de bevoegdheid met onomkeerbare gevolgen (zoals vervreemding van vermogensbestanddelen uit de boedel) dient in beginsel te worden beperkt tot gevallen waarin die uitoefening in het belang van de boedel is en uitstel in de gegeven omstandigheden, gelet op alle betrokken belangen, niet kan worden geduld.
In dit geval lijkt de curator die terughoudendheid onvoldoende in acht te hebben genomen. Eerder had het Hof Arnhem/Leeuwarden in deze zaak te oordelen over een salarisverzoek van de curator (ex art. 15 lid 3 Fw), zie RI 2016/5. In die uitspraak oordeelde het hof dat het salaris voor werkzaamheden inzake doorstart en voortzetting van de onderneming, inzake activa etc. niet voor vergoeding in aanmerking kwam (hoewel de rechter-commissaris daarvoor wel toestemming had verleend). Gelet op de door de curator in acht te nemen terughoudendheid waren deze werkzaamheden volgens het hof kennelijk niet noodzakelijk. Het salaris werd teruggebracht tot een derde van het door de curator verzochte.
Het voorlopig einde van dit liedje is dat de koper van de activa eigenaar daarvan is en blijft. De schuldenaar kan over die activa, ondanks de vernietiging van het faillissementsvonnis, niet meer beschikken. De curator ziet een groot deel van zijn werkzaamheden niet vergoed. Mogelijk dat de curator nog een aansprakelijkstelling van de schuldenaar kan verwachten (mede gelet op het obiter dictum van de Hoge Raad in dit arrest).
Publicaties van Jeroen Stal
2017
- Verjaring van vordering op hoofdschuldenaar. Vraag of borgtocht op grond van art. 7:853 BW is tenietgegaan. (JOR 2017/81)
- In hoeverre bestaat causaal verband tussen onbevoegde kredietopzegging en het faillissement van kredietnemer? (Rechtspraak Insolventierecht 2017/35)
- Is het overnemen van activiteiten voorafgaand aan faillissement onrechtmatig of paulianeus? (Rechtspraak Insolventierecht 2017/31)
- Heeft de curator een vordering voor hetgeen failliet voor faillissement heeft gepresteerd, indien hij de overeenkomst niet gestand doet? (Rechtspraak Insolventierecht 2017/13 en 2017/14)
- Geldt het afdwingen van doorlevering van diensten gedurende de afkoelingsperiode als gestanddoening in de zin van art. 37 Fw? (Rechtspraak Insolventierecht 2017/12)
- Litigation Funding 2017: Netherlands (in: S. Friel en J. Barnes (eds.), Litigation Funding 2017, Getting The Deal Through Series, Law Business Research: 2016, p. 42-44)
- Hebben beschikkingshandelingen van de curator, verricht na vernietiging van de faillietverklaring en voor het in kracht van gewijsde gaan daarvan, goederenrechtelijke werking? (Rechtspraak Insolventierecht 2017/4)
2016
- Hoe moet een hypotheekakte worden uitgelegd met het oog op het tenietgaan van het hypotheekrecht? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/ 109)
- Leidt wanprestatie van de externe insolventieadviseur tot een onrechtmatige daad jegens de gezamenlijke schuldeisers die in hun verhaal zijn benadeeld? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/ 86)
- Wanneer verjaart de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een proces-verbaal van een verificatievergadering? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/64)
- Heeft een crediteur in faillissement recht op inzage in de administratie ter onderbouwing van de aansprakelijkstelling van een derde? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/55)
- Heeft de failliet recht op afgifte van / inzage in het proces-verbaal van een getuigenverhoor? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/43)
- Borgtochtovereenkomst. Verjaring. Nu vordering op gefailleerde en ontbonden hoofdschuldenaar niet is verjaard, is borgtocht niet geëindigd ex art. 7:853 BW (JOR 2016/101)
- Hoe verhouden zich in een negatieve boedel de kosten van executie en vereffening met de boedelvordering van de pandhouder voor door de curator onrechtmatig geïnde vorderingen? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/32)
- Hoe dient een cao-bepaling over bijzonder arbeidsvoorwaarden bij indiensttreding bij een nieuwe werkgever na faillissement te worden uitgelegd? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/26)
- Is een curator bevoegd tot indiening van een enqueteverzoek? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/15)
- Naar welk criterium dient het salaris van de curator na vernietiging van de faillietverklaring te worden vastgesteld? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/5)
Corporate | Litigation