Gestanddoening in de zin van art. 37 Fw.
HR 2 december 2016, Rechtspraak Insolventierecht 2017/12
Is het afdwingen van doorlevering van diensten gedurende de afkoelingsperiode gestanddoening in de zin van art. 37 Fw.? (Ctac/curatoren Free Record Shop)
Op 2 december 2016 heeft de Hoge Raad in drie arresten nader licht geworpen op (de systematiek van) artikel 37 Fw., zie de onderhavige zaak en RI 2017/13 en RI 2017/14.
Gestand doen overeenkomst
In deze zaak zegt de Hoge Raad iets over de gestanddoening van de overeenkomst in de zin van art. 37 Fw. Hij geeft in het bijzonder aan welk handelen als zodanig kan gelden. In algemene zin overweegt de Hoge Raad dat het handelen van de curator in het kader van de gestanddoening met in achtneming van alle omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld. Wanneer de curator in rechte voortzetting van dienstverlening door een zogenoemde dwangcrediteur vordert, dient dat niet zonder meer als gestanddoening te worden aangemerkt.
Dwangcrediteur en gestanddoening
Dit oordeel geeft curatoren wat lucht, ook ten opzichte van dwangcrediteuren die geen nutsbedrijf zijn (voor die laatste categorie bestaat al een voorziening in art. 37b Fw.). De curator kan (in rechte) voortzetting van de dienstverlening vorderen, mits hij de met die voortzetting gemoeide kosten (als boedelkosten) vergoedt. Hij loopt daardoor niet (meteen) het gevaar dat hij geacht wordt de overeenkomst gestand te doen en daarom de pre-faillissementsschulden als boedelschulden moet voldoen. Voor zijn beslissing na te komen of niet heeft de curator een redelijke termijn. De lengte daarvan is (ook) afhankelijk van de omstandigheden van het geval, bijvoorbeeld het nadeel van de dwangcrediteur versus het belang van de boedel bij een langere termijn.
Een voorbeeld van dit laatste is de onderhavige casus: er was een afkoelingsperiode van twee maanden bepaald. Gedurende die periode konden de curatoren, zonder last te hebben van derden die zich op goederen van de boedel verhalen of die goederen van de boedel opeisen, onderzoeken of bv. een verkoop op going concern-basis mogelijk zou zijn. Hoewel de afkoelingsperiode strikt genomen niet geldt voor derden als de dwangcrediteur, is het niet goed verdedigbaar dat de dwangcrediteur (de bedoeling van) de afkoelingsperiode zou kunnen doorkruisen. Dat geldt met name nu zij voor de dienstverlening na datum faillissement gewoon werd betaald en daardoor geen nadeel leed. De redelijke termijn voor de beslissing over de gestanddoening zou – met inachtneming van de overige omstandigheden van het geval – dan eveneens (tenminste) de termijn van de afkoelingsperiode kunnen bedragen.
Publicaties van Jeroen Stal
2017
- Verjaring van vordering op hoofdschuldenaar. Vraag of borgtocht op grond van art. 7:853 BW is tenietgegaan. (JOR 2017/81)
- In hoeverre bestaat causaal verband tussen onbevoegde kredietopzegging en het faillissement van kredietnemer? (Rechtspraak Insolventierecht 2017/35)
- Is het overnemen van activiteiten voorafgaand aan faillissement onrechtmatig of paulianeus? (Rechtspraak Insolventierecht 2017/31)
- Heeft de curator een vordering voor hetgeen failliet voor faillissement heeft gepresteerd, indien hij de overeenkomst niet gestand doet? (Rechtspraak Insolventierecht 2017/13 en 2017/14)
- Geldt het afdwingen van doorlevering van diensten gedurende de afkoelingsperiode als gestanddoening in de zin van art. 37 Fw? (Rechtspraak Insolventierecht 2017/12)
- Litigation Funding 2017: Netherlands (in: S. Friel en J. Barnes (eds.), Litigation Funding 2017, Getting The Deal Through Series, Law Business Research: 2016, p. 42-44)
- Hebben beschikkingshandelingen van de curator, verricht na vernietiging van de faillietverklaring en voor het in kracht van gewijsde gaan daarvan, goederenrechtelijke werking? (Rechtspraak Insolventierecht 2017/4)
2016
- Hoe moet een hypotheekakte worden uitgelegd met het oog op het tenietgaan van het hypotheekrecht? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/ 109)
- Leidt wanprestatie van de externe insolventieadviseur tot een onrechtmatige daad jegens de gezamenlijke schuldeisers die in hun verhaal zijn benadeeld? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/ 86)
- Wanneer verjaart de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een proces-verbaal van een verificatievergadering? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/64)
- Heeft een crediteur in faillissement recht op inzage in de administratie ter onderbouwing van de aansprakelijkstelling van een derde? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/55)
- Heeft de failliet recht op afgifte van / inzage in het proces-verbaal van een getuigenverhoor? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/43)
- Borgtochtovereenkomst. Verjaring. Nu vordering op gefailleerde en ontbonden hoofdschuldenaar niet is verjaard, is borgtocht niet geëindigd ex art. 7:853 BW (JOR 2016/101)
- Hoe verhouden zich in een negatieve boedel de kosten van executie en vereffening met de boedelvordering van de pandhouder voor door de curator onrechtmatig geïnde vorderingen? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/32)
- Hoe dient een cao-bepaling over bijzonder arbeidsvoorwaarden bij indiensttreding bij een nieuwe werkgever na faillissement te worden uitgelegd? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/26)
- Is een curator bevoegd tot indiening van een enqueteverzoek? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/15)
- Naar welk criterium dient het salaris van de curator na vernietiging van de faillietverklaring te worden vastgesteld? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/5)
Corporate | Restructuring | Dispute Resolution