Schadevergoeding bij niet rechtsgeldige kredietopzegging
Rechtbank Den Haag 29 juni 2016, Rechtspraak Insolventierecht 2017/35
In hoeverre bestaat causaal verband tussen onbevoegde kredietopzegging en het faillissement van kredietnemer? (Advistaal/Rabobank)
Onbevoegde kredietopzegging
In deze zaak is uitgangspunt dat Rabobank de kredietovereenkomst niet rechtsgeldig heeft opgezegd en dus is tekortgeschoten in de nakoming van haar contractuele verplichting tegenover Advistaal. De rechtbank heeft daarbij de (nieuwe) toets aan art. 6:248 lid 2 BW toegepast: is de beëindiging van de kredietovereenkomst met onmiddellijke ingang naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (HR 10 oktober 2014, RI 2015/22, ING/De Keijzer)? Dit uitgangspunt veronderstelt de bevoegdheid tot opzegging van de kredietovereenkomst; bij wijze van uitzondering kan deze bevoegdheid worden ontzegd. De rechtbank lijkt dat een slag anders te zien: slechts indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging zou bestaan, leidt opzegging tot een rechtsgeldige beëindiging van de kredietovereenkomst. Haar uitgangspunt is kennelijk dat kredietopzegging niet mogelijk is, tenzij een uitzondering zich voordoet. Hoe dan ook, aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden oordeelt de rechtbank dat Rabobank niet met onmiddellijke ingang het krediet had mogen opzeggen.
Causaal verband?
Nu eenmaal vaststaat dat er een normschending (toerekenbare tekortkoming) is, zal de rechter moeten vaststellen of er causaal verband tussen de normschending en de schade bestaat. De rechtbank stelt voorop een vergelijking moet worden gemaakt tussen de feitelijke situatie waarin de fout is gemaakt en de hypothetische situatie waarin de fout wordt weggedacht (HR 5 juni 2009, De Treek/Dexia). Zou Advistaal het faillissement – en in het verlengde daarvan het faillissementstekort – hebben kunnen afwenden, als Rabobank een opzegtermijn van drie maanden zou hebben toegepast? Er zijn twee routes om zo een onzekere situatie aan te vliegen: via de rechtsregel van de proportionele aansprakelijkheid of via de leer van de kansschade (vgl. HR 21 december 2012, Deloitte/H&H, ro. 3.5.2 en 3.5.3).
Proportionele aansprakelijkheid?
De rechtsregel van de proportionele aansprakelijkheid past de rechter toe in gevallen waarin niet kan worden vastgesteld of de schade is veroorzaakt door een normschending van de aansprakelijk gestelde persoon, dan wel door een oorzaak die voor het risico van de benadeelde zelf komt (of door een combinatie van beide oorzaken). Indien vervolgens de kans dat de schade door de normschending is veroorzaakt niet zeer klein noch zeer groot is, mag de rechter de aansprakelijk gestelde persoon veroordelen tot schadevergoeding in evenredigheid met de in een percentage uitgedrukte kans dat de schade door zijn normschending is veroorzaakt (HR 31 maart 2006, Nefalit/K). Omdat in zo’n geval de kans bestaat dat een partij aansprakelijk wordt gehouden voor schade die hij mogelijkerwijs niet of niet in de door de rechter vastgestelde omvang heeft veroorzaakt, dient deze rechtsregel met terughoudendheid te worden toegepast (HR 24 december 2010, Fortis/Bourgonje).
Kansschade?
De leer van de kansschade is aanvaard in gevallen waarin een advocaat had verzuimd tijdig hoger beroep in te stellen. In die gevallen staat de tekortkoming vast, maar is onzeker of een ingesteld hoger beroep tot succes voor de cliënt zou hebben geleid. Vast staat dat de cliënt een kans op een betere uitkomst is onthouden. Door de normschending kan niet worden vastgesteld of, en zo ja: in hoeverre, de kans op succes zich zou hebben gerealiseerd.
Afweging rechtbank; eigen schuld
Hoewel de rechtbank dat niet met zoveel woorden overweegt, lijkt zij de rechtsregel van de proportionele aansprakelijkheid toe te passen. De rechtbank weegt meerdere oorzaken voor de schade (het tekort in de boedel) tegen elkaar af. De curator stelt dat de kredietopzegging de oorzaak is; Rabobank daarentegen meent dat het faillissement vanwege de slechte bedrijfseconomische omstandigheden ook zou zijn ingetreden, als zij het krediet op juiste wijze zou hebben beëindigd. De rechtbank vindt de kans dat de onjuiste kredietopzegging aan een geslaagde reorganisatie in de weg heeft gestaan, niet groot genoeg om aan te nemen dat alleen die normschending de oorzaak van de schade is. Nu de kans, gelet op hetgeen Rabobank (niet) heeft aangevoerd, ook niet zeer klein is, heeft de rechtbank de aansprakelijkheid proportioneel vastgesteld, en wel op 50%. Bij de onderbouwing daarvan heeft de rechtbank in het voordeel van de curator niet alleen diens lastige bewijspositie, maar ook de mogelijke eigen schuld van Advistaal en de mogelijke schending van haar verplichting tot schadebeperking betrokken.
Publicaties van Jeroen Stal
2017
- Verjaring van vordering op hoofdschuldenaar. Vraag of borgtocht op grond van art. 7:853 BW is tenietgegaan. (JOR 2017/81)
- In hoeverre bestaat causaal verband tussen onbevoegde kredietopzegging en het faillissement van kredietnemer? (Rechtspraak Insolventierecht 2017/35)
- Is het overnemen van activiteiten voorafgaand aan faillissement onrechtmatig of paulianeus? (Rechtspraak Insolventierecht 2017/31)
- Heeft de curator een vordering voor hetgeen failliet voor faillissement heeft gepresteerd, indien hij de overeenkomst niet gestand doet? (Rechtspraak Insolventierecht 2017/13 en 2017/14)
- Geldt het afdwingen van doorlevering van diensten gedurende de afkoelingsperiode als gestanddoening in de zin van art. 37 Fw? (Rechtspraak Insolventierecht 2017/12)
- Litigation Funding 2017: Netherlands (in: S. Friel en J. Barnes (eds.), Litigation Funding 2017, Getting The Deal Through Series, Law Business Research: 2016, p. 42-44)
- Hebben beschikkingshandelingen van de curator, verricht na vernietiging van de faillietverklaring en voor het in kracht van gewijsde gaan daarvan, goederenrechtelijke werking? (Rechtspraak Insolventierecht 2017/4)
2016
- Hoe moet een hypotheekakte worden uitgelegd met het oog op het tenietgaan van het hypotheekrecht? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/ 109)
- Leidt wanprestatie van de externe insolventieadviseur tot een onrechtmatige daad jegens de gezamenlijke schuldeisers die in hun verhaal zijn benadeeld? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/ 86)
- Wanneer verjaart de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een proces-verbaal van een verificatievergadering? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/64)
- Heeft een crediteur in faillissement recht op inzage in de administratie ter onderbouwing van de aansprakelijkstelling van een derde? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/55)
- Heeft de failliet recht op afgifte van / inzage in het proces-verbaal van een getuigenverhoor? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/43)
- Borgtochtovereenkomst. Verjaring. Nu vordering op gefailleerde en ontbonden hoofdschuldenaar niet is verjaard, is borgtocht niet geëindigd ex art. 7:853 BW (JOR 2016/101)
- Hoe verhouden zich in een negatieve boedel de kosten van executie en vereffening met de boedelvordering van de pandhouder voor door de curator onrechtmatig geïnde vorderingen? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/32)
- Hoe dient een cao-bepaling over bijzonder arbeidsvoorwaarden bij indiensttreding bij een nieuwe werkgever na faillissement te worden uitgelegd? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/26)
- Is een curator bevoegd tot indiening van een enqueteverzoek? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/15)
- Naar welk criterium dient het salaris van de curator na vernietiging van de faillietverklaring te worden vastgesteld? (Rechtspraak Insolventierecht 2016/5)
Corporate | Restructuring | Dispute Resolution